“Als ik op reis ben ga ik mensen fotograferen!” Ja, ik zag het helemaal gebeuren. Aangemoedigd door de award-winnende foto’s van National Geographic zou ik wel even portretten gaan maken van de locals. Hoeveel portretten ik daadwerkelijk gemaakt heb in de tussentijd? Een stuk of honderd! Goed werk zou je zeggen, maar ik moet toegeven dat het vriendje model staat op 92 van die 100 foto’s en de overige 8 zijn van katten, panda’s, apen of rund-achtigen.

Nu ontbreekt het me niet aan ambitie. Ik sta nog steeds te springen om mensen te fotograferen, maar er blijkt een essentieel stukje talent te ontbreken op mijn weg naar een goede portretfotograaf:
Ik durf mensen niet te vragen…
Mensen ongevraagd of stiekem fotograferen zou ik sowieso niet in mijn hoofd halen. Stel dat ze boos worden of dat dit zo’n land is waarbij mensen denken dat ze hun ziel verliezen als je een foto van ze maakt, of dat het oneerbiedig is of op een andere manier ongemakkelijk. Dan.. dan… Ja, wat dan eigenlijk? Laten we zeggen dat ik conflicten liever vermijd.

In Tibet zijn de mensen zo prachtig dat de drang om portretten te maken alleen maar groter wordt. Stralende ogen, kleurrijke kleding, lange vlechten met gekleurd touw, sieraden en prachtige diepe rimpels. Ik wil deze mensen portretteren! Op de eerste dag in Tibet zie ik drie oude dames in gekleurde kostuums, met alledrie een gebedsmolen in de hand. Ze zitten te praten voor een helderblauw geschilderde deur, die prachtig contrasteert met hun kleding. Ze zien er vriendelijk uit, dus na een kleine aanmoediging van Niels loop ik op de dames af, zeg ze gedag en gebaar of ik een foto mag maken. Een van de vrouwen beweegt haar hand afkeurend en schud haar hoofd. Nee.
Was dat nou zo erg? Een afwijzing? Nee, eigenlijk was er niks ergs aan, maar in mijn hoofd gebeurt er iets vreemds. Ik ontwikkel onbewust en ongewenst de gedachte ‘Tibetanen willen niet dat jij ze fotografeert.” Terug naar het portretteren van Niels en lokale geiten dan maar.

De volgende dag zie ik weer zo veel mooie mensen dat het ik-wil-mensen-portretteren-vlammetje weer aanwakkert. Ik vraag onze gids of het in Tibet oké is om mensen te fotograferen, of ze daar voor openstaan en hoe ik dat het beste kan aanpakken. Groeten in het Tibetaans schijnt een eerste truc te zijn om het ijs te breken. Hij zegt dat de meeste mensen het juist leuk vinden om door een westers persoon te worden gefotografeerd. Met nieuwe moed kijk ik om me heen op zoek naar de mooiste mensen, maar op het punt dat ik moet vragen of ik ze mag fotografen verstijf ik. Ondertussen word ik boos op mezelf dat ik zo’n ontzettende schijtluis ben… Lekker proces!

Die avond loop ik met Niels nog een rondje door Lhasa. Op een van de drukste pleinen sta ik mensen te scannen, op zoek naar geschikte modellen. “Als er iemand naar je toe zou komen om te vragen of hij op de foto mocht, dan zou je nog nee zeggen ook!” grapt Niels. Ik overtuig hem dat dat onzin is, maar weet dat het wel in de buurt van een werkelijkheid komt. Er komt een man met een prachtig karakteristiek gezicht naast me staan. Hij kijkt me nieuwsgierig aan en lacht. Ik kijk hem aan en ga dan weer verder met het scannen van mensen. Dan grijpt Niels in: “Zeg Mits, zou je hem niet eens vragen?” Ik hoef mijn camera alleen omhoog te houden en hij knikt lachend naar me. Ik maak twee foto’s en bedank hem. Hard lachend loopt hij weg, mij achterlatend met de grootst mogelijke grijns op mijn gezicht. “Het is gelukt! Mijn eerste portret is een feit!” Goed, ik moet toegeven dat er heel weinig credits te halen vallen met deze foto. Het kostte moeite, noch lef om deze man op de foto te krijgen, maar de eerste stap is gezet.

De volgende stap is op iemand afstappen en vragen of ik een portret mag maken. De hele dag laat ik de mooiste mensen gewoon voorbij lopen. Na de lunch vraag ik een verkoopster bijna of ik haar mag portretteren, maar uiteindelijk val ik toch stil. We bezoeken een klooster. Ik verlaat de groep even, omdat ik naar het toilet moet. Zoals gewoonlijk staat er een rij voor de dameskant. De toiletjuf lacht naar me en gebaart naar onze gids Norbu. Iets met een connectie tussen hem en haar. Achteraf hoor ik dat hij haar al jaren kent. Ze blijft naar me lachen en probeert Tibetaans met me te praten, maar verder dan “tashi delek” (hallo) kom ik niet. We moeten het doen met een taal van gebaren, geluiden, lach en stralende ogen. Wat een mooie vrouw eigenlijk.
Dan gebeurt het… Ik vraag de vrouw of ik een foto van haar mag maken in deze taal van mensen die elkaars taal niet spreken. Ze lacht verlegen en doet haar hoedje af. Haar haar is met gekleurd touw ingevlochten over haar hoofd. Ze leunt tegen de deuropening en kijkt verlegen naar het meisje voor me. Ik maak een paar foto’s en bedank haar met een kleine buiging en een brede glimlach.

De rij bij de vrouwen schiet niet echt op en bij de mannen staat niemand. De toiletjuf besluit dat het meisje voor mij en ik naar de mannenkant moeten. Het meisje stribbelt eerst tegen, maar gaat dan toch. De toiletten zijn een pietsie anders dan we in Nederland gewend zijn. Eigenlijk is het een soort stal. Een gat in de grond met kleine muurtjes ertussen. Vanaf de deuropening kan iedereen je gewoon in je blote billen zien hurken. De toiletjuf laat ons het mannentoilet binnen en gaat met haar rug naar ons toe in de deuropening staan om ons wat privacy te gunnen. Grappig dit! Na mijn toiletbezoek pakt de vrouw mijn hand vast en ze kijkt me stralend in mijn ogen. Dan haalt ze een van haar armbanden van haar pols en drukt hem in mijn hand. Ze legt een vinger op haar lippen (het gebaar om te zwijgen) en duwt me terug richting de tour groep (die ondertussen al zeker een kwartier op me staat te wachten). Warm van de liefde en een beetje overdonderd voeg ik me weer bij de groep. Als dit me niet over mijn angst heen helpt, dan weet ik niet wat wel…